Hoofdstuk 1 Inleiding

Wie deze familie-aantekeningen leest, zal spoedig tot de ontdeking komen, dat strikt genomen het woord “Familie-aantekeningen”, niet geheel juist is. Weliswaar worden bij wijze van spreken deze aantekeningen de hoofdschotel van het menu, maar de gerechten worden daarmede niet alle genoemd.

Al schrijvende schoten mij figuren en feiten, gedichten en ge dachten door het hoofd, waarvoor door mij een plaats werd ingeruimd in het geheel. Dat moge niet oorspronkelijk zijn, het mag meer behoren, althans naar ik hoop, tot het welwezen dan tot het wezen van deze beschrijving, zij vormen er nu eenmaal een deel van.

Het wezen van deze aantekeningen blijft intussen datgene, wat betrekking heeft op allen, die tot onze familiekring behoren. Wij zullen trachten een antwoord te geven op de vragen hoe en waar zij leefden en werkten, wat hun karaktereigenschappen waren en zo meer.

Het behoeft nauwelijks gezegd, dat dit alles zeer onvolmaakt en zeer onvolledig zal zijn en ook de wijze waarop, dit geschiedde, zal ook niet allen naar den zin zijn, daarom zal ook billijke critiek gaarne worden aanvaard.

Misschien is het ook wel zo, gelijk mijn vrouw weleens opmerkt als ik druk bezig ben: “Ik heb het gevoel dat er nooit een mens nota van nemen zal”. Maar indien verschillende familieleden er wel naar zullen kijken, dan bestaat ook nog de mogelijkheid dat zij erbij in slaap vallen. Als ik over :leze dingen nadenk, komt mij in gedachten een verhaal dat ik eens las van Sir Winston Churchill. Een verhaal waarvan wij de slotwoorden van deze grote staaatsman, goed op ons moeten laten werken. Churchil zat namenlijk in het Engelse Lagerhuis te luisteren naar een lange redevoering, die hem blijkbaar verveelde. Hij liet het hoofd op de borst hangen en het scheen dat hij in slaap was gevallen. De spreker protesteerde daartegen en verweet hem dat hij sliep. Churchill hief het hoofd omhoog en zei: “Alle duivels, ik wou dat het waar was.”

Laat mij echter de wens uitspreken, dat deze aantekeningen hier en daar met evenveel vreugde mag worden gelezen als waar mede de schrijver die geschreven heeft.

De gegevens voor deze aantekeningen konden niet worden geput uit bestaande geschreven bronnen. Het zijn meest persoonlijke herinneringen hier en daar klanken in het voorbijgaan opgevangen. Stof leverden ook de gesprekken tussen en met onze ouder en onze onderlinge gesprekken als kinderen.

Zeer belangrijk mag wel worden genoemd dat ondergetekende bijna alle in deze aantekeningen genoemde personen persoonlijk heeft mogen kennen althans ontmoeten, met uitzondering natuurlijk van overgrootouders en enkele anderen.

Heeft het wel enige betekenis de namen van onze familieleden van ons zelf in een bijdrage als deze vast te leggen? Immers niemand minder den de grote Engelse dichter Shakespear heeft gezegd: “What’s in a name?” Wat doet de naam ertoe? Maar: “Een goede naam is verkieslijker dan veel rijkdom” zegt de Bijbel in Spreuken 22. Indien wij in deze Bijbelse zin van goede afkomst mogen zijn dan is dat stellig te waarderen, al komt de eer daarvan ons niet toe.

Het waren over het algemeen eenvoudige mensen met een eenvoudig levensverhaal, de mensen in deze aantekeningen genoemd, maar ieder mens heeft hier zijn of haar plaats en roeping ontvangen en voor God maakt het geen verschil, want zo dichtte Fedde Schurer: “For Him is great en lyts allyk, Syn eachen skogje it wêzen”.

Wat mij boeide waren niet zozeer de namen van degenen die nader zullen worden genoemd. De namen geven immers geen uitdrukking (meer) aan het wezen maar het waren de mensen zelf die mij boeiden en tot schrijven dreven. Hun vreugden en hun verdriet, hun doen en laten, in éen woord: hun leven. Misschien dacht ik, is er onder de thans levende of nog komende familieleden wel eens iemand die zich afvraagt, gelijk ik mij dat soms afvroeg: Hoe zouden “Pake en Beppe” of’ “Heit en Mem” in het verleden hebben geleefd en gewerkt? Ik hoop dat zij een antwoord mogen vinden in het vervolg van dit verhaal.

Indien onze kinderen, klein-of achterkleinkinderen of wie dan ook deze aantekeningen mogen lezen, dan hebben zij te bedenken dat degenen die voor hen leefden ook zondige mensen waren, met niets menselijks vreemd.

Mochten zij iets “goeds” tot stand hebben gebracht dan is dat door genade. Ons pad door dit leven, ook het pad van onze ouders en voorouders of andere familieleden gaat of ging niet steeds recht toe, recht aan. Ds. Huismans eertijds predikant van de Gereformerde Kerk te Anjum heeft daarover geschreven in zijn gedichtje”It paed troch de snie”:

Ik kuire troch de lânnen

Dy laeien ûnder ‘e snie

‘t Wier rounom nou itselde

Men seach gjin Underskie.

 

Mar wâdzjend troch de dammen

Blaau ‘k by de hikpeal stean

‘k Seach efter my foetleasten

Dy’t ‘k printe hie yn’t gean.

 

Ik tocht: “dit liket nuver

‘t Wier oeral rjucht en sljucht,

Mar elk sjocht nou myn paedsje

En ‘t giet hwat mei in bocht”

 

Dit woe ‘k do oars oanlizze:

Rjuchtút fen daem ta daem!

Mar ‘k wier der (ho’t ‘k probearre)

Al wer hwat krûm lâns kaem.

 

Sa giet ús paed troch ‘t libben,

Fan’t iene yn’t oare jier

Wy litte’n foetspoar efter

Faek sichtber wit ho fier.

 

‘t Scil oars, fan hik - ta hikpeal -

‘t Bliuwt bochtsjen by de rûs

Mar lokkich as ús paedsje

Dochs tichter bringt by Hûs

Sa is’t en net oars! Het plan om familie aantekeningen te schrijven is niet gisteren of eergisteren bij mij opgekomen. Het heeft wegens drukke werkzaamheden moeten wachten, tot de gepensioneerde leeftijd, die ik onder Gods zegen mocht bereiken anno 1961. Het is meer dan een halve eeuw geleden, dat een klein voorval in mijn l leven, eigenlijk als eerste oorzaak moet worden vermeld, die mij ten slotte tot het schrijven van deze bladzijden drong.

In het stadje IJLST, waarover wij nog weleens zullen schrijven in het vervolg, woonden eertijds de ouders van moeder. Als jongen van een jaar of acht logeerde ik bij “Pake en Beppe”. Op een dag stond ik voor hun huisje aan de Galamagracht, toen een soldaat van het “Leger des Heils” voorbijkwam. Hij gaf mij een hand en vroeg naar mijn naam. Ik zei hem dat ik Wiebe Antonides heette, waarop hij antwoordde: “Wat heb jij een mooie Friese voornaam, met een mooie Griekse achternaam. Fries en Grieks. Deze beide woorden bleven in mijn hart hangen; in later jaren dacht ik vaak: Het zou wel aardig zijn om na te gaan of deze man inderdaad gelijk had en mijn nieuwsgierigheid was blijkbaar geprikkeld, om nader met de dragers en draagsters van de Antonides-naam kennis te maken en met degenen die door huwelijksbanden met hen verbonden waren of zijn. De naam Antonides - zo las ik eens - is van Latijns-Griekse oorsprong. De uitgang “des” wil zeggen “zoon van” en komt in de Griekse namenrij veelvuldig voor. Wat de voornaam “Wiebe” betreft waarover voornoemde soldaat ook een enkel woord zei, ik meen deze naam wel eens gelezen te hebben in een zeer oud Fries geschrift.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

*

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>