12e Regiment Infanterie

Titel: Bren naar voren, partisanen! : het O.V.W.-Bataljon 1-12 R.I. op Java
Jaar: 1949
Auteur(s): B.H. Erne
Uitgave: Groningen [etc.] : Wolters
Annotatie: Rugtitel: Gedenkboek 1-12 R.I.
Omvang: 240 p
Afmeting: 28 cm
Illustraties: ill
Aanvraagnummer: IDL 76 N17 B Defensiebibliotheek http://defbib.kma.nl:2371/

inleiding

brief

wapenbroeders: andere regimenten in het gebied,

slotwoord

herinnering aan Chauffeur Piet Schoonveld

Home

Het Peerd van Ome Loeks. De badge van 1-12 R.I., bruin op goud.

Inleiding

Van Lauwersee tot Dollard tou,

Van Drente tot aan ‘t wad,

Doar gruit, doar bluit ain wonderlaand

Rondom ain wondre stad,

Ain pronkjewail in golden raand,

Is Grönnen, Stad en Ommelaand

Niet alle mannen van 1-12 R.I. komen uit Groningen, maar wel de meesten en velen van de anderen ontvingen er hun eerste oefening. Zo heet dan ons bataljon met recht het Groningse en werd het “Grönnens Laid” als bataljonslied beschouwd. Het zingt van Stad en Ommeland en deed dat menigmaal, toen vreemde steden en Oosters landschap ons andere schoonheid toonden. Het heeft ons op een wereldreis vergezeld. Het klonk bij de Binnenlandse Strijdkrachten in de Sint Jansstraat, in de Adolf van Nassau-kazerne te Zuidlaren, waar op 2 October 1945 het bataljon werd opgericht en bijna drie maanden oefende. Tijdens de koude, nachtelijke treinreis naar Oostende werd het gezongen, op 1 Januari 1946, toen we van het stationnetje Vries de grote tocht begonnen; van de “Dronning Maud”, die ons overbracht naar Tilbury Docks; in de metalen hutten van Easthampsteadparkcamp; aan boord van de “Nieuw Amsterdam”, die op 25 Januari 1946 van Southampton vertrok en in Singapore, toen we dit prachtige schip verlieten. Het reisde met ons mee in het vieze rammeltreintje naar 1 de tenten van Chaah, in het hart van Malakka; op de San Salvino en de Nevasa naar Soerabaja; het klonk in Gendong Tambak en Benowo, Bringkang en Tjermee, waar we pacificeerden; we zongen het in het lux~euse bergplaatsje Tretes, waar onze eerste “opmars” eindigde, en in Malang, de grote stad die 1-12 nam en gedurende meer dan een half jaar militair bestuurde. Het kwam met ons terug op de Waterman, in Augustus 1948, en schalde toen we de in September van dat jaar te Groning~n reunie hielden. En als we het nu weer horen, is het voor ons meer geworden dan een lied dat Groningers bij bepaalde gelegenheden wel zingen met provinciale trots; het is een kameraad die bij ons was op de rustpunten in die spannende, wonderlijke, veel- eisende periode die achter ons ligt, de korte en rijke levensperiode van het O .V. W .- Bataljon 1-12 R.I.

Het was uit, toen de tijd enige selectie had toegepast en ervaren manhen de leiding namen. Twee bataljons ontstonden er, een in Groningen onder res. kapitein Van ‘t Landt, het andere in Winschoten onder res. kapitein J. Wierserna; het eerste zou naar Indië, het tweede naar Duitsland. Verschillende omstandigheden werkten echter nog tegen en het duurde tot 2 October 1945 tot uit deze twee bataljons de oprichting van 1-12 R.I. een feit werd. Ze was opgedragen aan de res. kapitein der infanterie Dr B. H. Erné en ging gepaard met de beschikbaarstelling van de mooie Adolf van Nassau-kazerne in Zuidlaren.

Wat is hier gezwoegd! Van ‘s morgens, als de wnd. Bataljonscommandant, de kap. Wierserna in het grote carré “vlaghijs’n” commandeerde, tot ’5 avonds laat, als de troep de lessen van de dag leerde en het kader die van de volgende, onder leiding van sergeant Bronnenberg. De hei heeft zweet geproefd en er is gekankerd op circus-Tas, de kaderschool in Hooghalen, waar velen van ons gedurende enkele weken werden afgeknepen.

Er was ook amusement, soms van buiten, soms in de troep. Voor dat laatste moest de tijd gestolen worden en zo verraste de B.C., toen hij om twee uur ‘s nachts van bureau kwam, zijn M. T .0. midden in een vervaarlijke aria, waar de wanden van daverden. En Kolleman, de sergeant-kok, stond doodernstig een boerderij met dieren na te doen, een kip en een haan en een kat en een koe en tot slot een alleraardigste baby. Er was een beëdiging, plechtig, op het sintelveld naast de kazerne, met een feest dat tot de ochtend duurde, en een mooie mars door Groningen daarna. “Nu hebben we weer een Nederlands leger”, zei een oud heertje aangedaan, en we waren er trots op.

Er waren ook begrafenissen, twee, van vrienden die bij de training vielen. Want het was oorlogstraining, met scherp. Er waren tenslotte geruchten over vertrek en over uitstel. (Denk aan de bijkok). Maar voor het zover kwam, vielen velen af voor wie de dienst te zwaar bleek en kwam aanvulling van elders, van de Veluwe, uit Limburg, Brabant en West-Nederland. Intussen was er gesleept van alle kanten. Uit Rotterdam en Woerden moesten de bullen komen en de wagens uit Soesterberg. Er was altijd het nodige onderweg. In Groningen werd een huis aangereden, bij Meppel vloog de B.C. in het kanaal, bij Assen strandde een carrier; het gaf allemaal niets, het bataljon kwam klaar .

Een “Indisch trainingsteam” verscheen enkele dagen, een oud-leraar M.O. gaf voor- lichting over Insulinde, we leerden ons eerste Maleis; de keuringspapieren raakten zoek (Dok!), we werden “getest”, ons inschepingsverlof kwam, de inentingen vielen zo vroeg dat we zonder “handigheidje” meer dan drie weken in quarantaine gezeten hadden en net toen captain Harriman zich afvroeg of er nog ooit wat van komen zou, stapten we keurig in de trein en reden weg. Als L.I.B., licht-infanterie-bataljon, d.w.z. met een stafcie en 5 infanteriecompagnieën, dus zonder mortieren en andere zware wapens. Maar het was ons allang goed, we reden.

Er is meer te vertellen van die lange reis en het korte leven van ons bataljon; zóveel, dat we in dit boek maar een klein deel ervan aan kunnen stippen. Er zijn namen van plaatsen en mensen, en feiten die boekstaving verdienen; maar we gaan er geen geschiedenisboek van maken. Laat het liever bont zijn en niet precies afgewogen naar wat het belangrijkste blijken zal; maar dan toch zó, dat we erdoor herinnerd worden aan de talloze dingen die we vertellen willen aan hen die achterbleven; de vrouwen t en kinderen, de ouders en verloofden heel de verdere kring die ons met liefde I volgde, en aan wie we dit boek nu opdragen, aan Het Thuisfront.

De brief

In de polder staat een huisje
Knus en klein en rood-gedakt,
Voor en achter is een tuintje .
Met een bruggetje, scheefgezakt.
Voor het raam daar staan wat bloemen ,
Achter een meisje blond en lief
om haar mondje is een lachje
In haar handen is een brief.
In de rimboe staat een huisje
Klein, niet knus en rietgedakt
Voor en achter is geen tuintje
Wel een palmboom, scheefgezakt.

Wapenbroeders

Zoals alle 0. V. W.-bataljons deed 1-12 veel zelfstandig werk; de situatie leidde ertoe, dat slechts zelden onderdelen samen werden gevoegd voor een grote actie- Zeer sterk was het gevoel van verantwoordelijkheid voor het eigen vak; liever werkte men dubbel, dan in het beheer daarvan tekort te schieten. Zo deed ieder, op eigen manier,

 

.want de leiding liet veel vrijheid. Dit kweekte een hoog nuttig rendement, maar ook wel eens te veel particularisme; dan bleek men “beneden” te vergeten, wat men “boven” natuurlijk heel goed zag: dat een groot werk samen werd verricht.

 

Op den duur verbeterde dit, vooral doordat in het tweede jaar veel vaker gecombineerd moest worden; toen groeide het gevoel voor samenwerking snel. Duidelijk bleek dit uit de kleine enquête van ds Van Dijk. Vraag 5: “Alles wat we hier bereikt hebben, is ontstaan door samenwerking van hoog tot laag. Zal je straks in Nederland ook die samenwerl{ing zoeken en bevorderen, of ga je alleen voor jezelf zorgen?”90.8 % sprak zich voor samenwerking uit, 6.5% had geen mening.

 

De onderdelen waarmee we samenwerkten, waren in de eerste plaats de staf en de nevenbataljons van de X-Brigade. Met I-I en 2-5 reisden we samen, van Engeland af. De Drentenaren, ons na verwant, vertrokken uit Soerabaja naar Medan; de tijgerkoppen van 2-10 waren er intussen bij gekomen. Deze drie oude bataljons liepen in het tweede jaar ver uit elkaar: Modjokerto (2-5), Pasoeroean en Bondowoso (2-10), Malang (1-12). Nauw werd toen de omgang met de z.g. bewakingsbataljons 3-5 (Webpage 3-5 RI) en 4-5, “z.g.”, want ze deden het gewone frontwerk, beide leverden befaamde voetballers is Oost-Java. Ondanks kleine misverstanden, die tijdelijk wel eens groot leken, was deze brigade een prettig, geestdriftig geheel.

 

De samenwerking strekte zich echter veel verder uit. In het begin waren er de Engelsen, die ons goed hielpen. Dan de Mariniers.

Terug naar de top

een woord tot slot

Achter de feiten die hier beschreven zijn, ligt een andere, diepere, persoonlijke werkelijkheid. Ieder van ons onderging de ervaringen van deze Indische periode op zijn wijze. Veel moois hebben we leren kennen, maar ook vrees, de wapenbroeder van de moed ; eenzaamheid temidden van velen, wanhoop en verlangen. Dappere soldaten zijn we geweest, altijd klaar om op te treden, maar nooit gereed met onszelf.

Soms waren we uitgelaten; soms greep de dood ons plotseling aan. We waren een bataljon om trots op te zijn, en achthonderd mensen met angstig veel problemen, met een eigen leven en een eigen ziel.

Daarover is weinig geschreven in dit boek. Maar als onze aandacht over foto en tekst gaat en we op de kaartjes onze tochten herhalen, zal er meer gaan herleven dan hier is uitgebeeld. Voor ieder van ons staat er achter deze bundel herinneringen een interessanter boek, verrassend, spannend en niet op elke bladzij zo mooi als we gehoopt hadden dat het worden zou.

Dit is voorbij. Jammer of gelukkig, het is voorbij. In spanning volgen we de verdere ontwikkeling in Indonesië, maar onze taak ligt verder hier, in Nederland, thuis.

Ik weet al, dat het voor velen niet gemakkelijk blijkt, daarbij hun weg te vinden, .maar het zál lukken, mannen, versagen “is t’r nait bie”.

Ik hoop van ganser harte dat je slaagt, in je gezin, in je werk -in je leven.

November 1948. ERNÉ. (commadant 12e Regiment Infanterie)

Sinds dit boek geschreven werd, is er veel gebeurd in Indonesië en daarbij waren ook een paar honderd man van ons bataljon betrokken. Van hun lotgevallen is nog weinig bekend, al weten we uit brieven, dat ze een flink aandeel hadden in de z.g. tweede politionele actie en in het zuiverings- en herstelwerk daarna. Onze vroegere tweede compagnie, nu 3-2-15 R.I., met de lts. Langenberg, A. de Groot en Baalbergen, kruiste 0. a. door het Kediri’se en verrichtte prachtig werk. Helaas sneuvelden hierbij enkelen: we hoorden het van serg. De Geus, de lange- afstandloper, van korp. Van Hunnik en Van Brienen. Als gevolg van zelfopofferend optreden viel in het gebied van Tretes onze chauffeur Piet Schoonveld, toen ingedeeld bij 2-10 R.I. In dit boek past ook voor hen een laatste groet uit de kring van de oude vrienden.

Deze enkele gegevens, hoe onvolledig ook, wilden we de lezers niet onthouden; mogelijk kan na volledige repatriëring ook van het achtergebleven deel van 1-12 nog een kort verslag verschijnen. E.

April 1949.

 

zie ook The Story of a Vagabond - Pieter Broersma en de brieven van Piet Schoonveld vanuit Indië

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

*

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>